Inleiding
Het isolatiebeleid is gericht op bronisolatie van cliënten die drager zijn van of een infectie hebben met een ziekmakende en/of moeilijk te behandelen micro-organismen. Om te voorkomen dat de micro-organismen worden overgedragen op medecliënten, medewerkers en bezoekers moeten specifieke maatregelen worden genomen.
Infectiepreventie in verpleeghuizen, woon- en thuiszorg berust in principe op twee typen maatregelen:
- Basishygiëne-maatregelen.
Deze maatregelen gelden tijdens de dagelijkse verzorging en behandeling van cliënten en zijn beschreven in het beleid Basishygiëne. Bij een groot deel van de infectieziekten is strikte naleving van de basishygiëne voldoende.
- Specifieke isolatiemaatregelen.
De specifieke maatregelen zijn gericht op het voorkómen van verspreiding van pathogene micro-organismen en multiresistente micro-organismen. De maatregelen zijn een aanvulling op de basishygiëne en worden toegepast wanneer het waarschijnlijk of bewezen is dat een cliënt een bepaalde infectieziekte heeft. In het protocol Indicaties voor isolaties is aangegeven bij welke infectieziekte specifieke maatregelen nodig zijn.
Het isolatiebeleid is opgebouwd uit categorie-specifieke protocollen, waarbij infectieziekten met gelijksoortige isolatiemaatregelen zijn samengevoegd.
Multiresistente micro-organismen
In principe wordt verspreiding van multiresistente micro-organismen en gevoelige bacteriën voorkómen door dezelfde maatregelen. De behandeling van infecties met multiresistente micro-organismen is echter minder goed mogelijk. Antibiotica tegen deze micro-organismen kunnen toxischer zijn, minder effectief, duurder en sommige antibiotica kunnen alleen intraveneus worden toegediend. Daarnaast draagt voorkomen van verspreiding van multiresistente micro-organismen bij aan het voorkomen van verdere resistentie-ontwikkeling.
De specifieke isolatiemaatregelen voor (multi-)resistente micro-organismen zijn beschreven in:
Doel:
Het doel van isolatie is het voorkómen van overdracht van ziekmakende en/of moeilijk te behandelen micro-organismen van de ene cliënt naar de andere of van cliënt naar medewerker.
Aan het isolatiebeleid ligt het Beleid Basishygiëne ten grondslag.
Doelgroep
Tot de doelgroep van dit beleid behoren de volgende medewerkers van verpleeghuizen, verzorgingshuizen en thuiszorg:
- Behandelend artsen (specialisten ouderengeneeskunde, huisartsen) van cliënten met (verdenking op) een micro-organisme waarbij isolatiemaatregelen nodig zijn
- Managers en leidinggevenden van afdelingen waar bovengenoemde cliënten verblijven en/of behandeld worden
- Medewerkers die direct (bijvoorbeeld verzorging) en indirect (bijvoorbeeld schoonmaak) betrokken zijn bij de verzorging en behandeling van bovengenoemde cliënten
Afkortingen, begrippen en definities:
BRMO: Bijzonder resistente micro-organismen. Dit zijn (ziekmakende) micro-organismen die ongevoelig zijn voor de eerste keus antibiotica of tegen een combinatie van antibiotica. Zonder aanvullende maatregelen kunnen deze BRMOs tot verspreiding leiden.
EHEC: Entero Haemorrhagische Eschericha coli. Bij een infectie met de EHEC-bacterie kan de patiënt een hevige, bloederige diarree krijgen. Een EHEC-infectie kan ook leiden tot het HUS (Hemolytische Uremisch Syndroom) waarbij er ernstige nierschade is, waardoor de patiënt tijdelijk nierdialyse moet krijgen.
ESBL: Extended Spectrum Beta Lactamase (een eiwit). Bacteriën die het ESBL-eiwit bij zich dragen, worden ESBL-bacteriën genoemd. Deze bacteriën zijn ongevoelig (= resistent) voor een aantal antibiotica.
IGZ: Inspectie voor de Gezondheidszorg
LCHV: Landelijk Centrum voor Hygiëne & Veiligheid
Micro-organismen: Microscopisch kleine levensvormen, zoals bacteriën, virussen, schimmels en parasieten.
MRSA: Meticilline Resistente Staphylococcus Aureus. Een Staphylococcus aureus bacterie die ongevoelig is voor een aantal antibiotica. Gewoonlijk veroorzaakt de MRSA geen probleem. Maar onder speciale omstandigheden kan infectie ontstaan: bij een wond of bij verminderde weerstand. Er zijn nog antibiotica waarmee de arts kan behandelen, maar ze zijn beperkt en er moet daarom met zorg mee worden omgegaan.
Multiresistent: Ongevoelig voor meerdere antibiotica.
VRE: Vancomycine Resistente Enterokokken. Deze bacteriën zijn ongevoelig (= resistent) voor een aantal antibiotica.
WIP: Werkgroep Infectie Preventie
Wet- en regelgeving:
Richtlijnen Werkgroep Infectie Preventie:
- Infecties in het verpleeghuis en het woonzorgcentrum (anders dan MRSA en scabiës), [maart 2004]
- MRSA Verpleeghuis, Verpleeghuizen, [november 2007]
- MRSA Verzorgingshuis, Verpleeghuis- woon- en thuiszorg, [november 2007]
- MRSA Thuiszorg, Verpleeghuis- woon- en thuiszorg, [november 2007]
- Bijzonder resistente micro-organismen (BRMO), Verpleeghuizen, woonzorgcentra en voorzieningen voor kleinschalig wonen voor ouderen, [september 2014]
- Indicaties voor isolatie, Ziekenhuizen, [november 2006]
De Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd beschouwt de richtlijnen van de WIP en LCHV (RIVM) als professionele standaarden.
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ),
- Aandacht voor infectiepreventie in verpleeghuizen, 1995 (niet digitaal beschikbaar)
- Infectiepreventie in verpleeghuizen: Noodzaak voor veiligheid cliënten, 2006
- Verbetering van hygiëne en infectiepreventie in ouderenzorg snel realiseerbaar (december 2013).
Landelijk Centrum voor Hygiëne en Veiligheid:
- Hygiënerichtlijnen voor verpleeghuizen en woonzorgcentra en kleinschalig wonen, [augustus 2012]
Centrum voor Infectieziektenbestrijding (CIb)
- Meldingsplicht van infectieziekten volgens de Wet publieke gezondheid, CIb, laatste wijziging 7 mei 2009
Landelijke Coördinatie Infectieziektenbestrijding / RIVM
Kennissysteem Infectieziekten en Arbeid (KIZA)
Beleidsafspraken
1 Vormen van bronisolatie
Het basishygiëne beleid vormt de basis voor alle vormen van bronisolatie. De specifieke isolatiemaatregelen zijn een aanvulling op het basishygiënebeleid.
Het isolatiebeleid is een categorie specifiek isolatiesysteem, waarbij infectieziekten met gelijksoortige isolatiemaatregelen zijn samengevoegd. De volgende vormen van isolatie worden onderscheiden:
Isolatievorm | Transmissie | Cliëntenkamer |
Contactisolatie | Via contact (handen, kleding, besmette materialen) | Standaardkamer (evt. meerpersoons) |
Contactisolatie bij diarree | Via contact (handen, kleding, besmette materialen) | Standaardkamer met eigen toilet (of cliëntgebonden postoel) |
Druppelisolatie | Via druppels vanuit de mond/keelholte, over een afstand tot ca. 1,5 meter | Eenpersoonskamer |
Aërogene isolatie | Via lichte druppelkernen in de gehele ruimte | Isolatiekamer met onderdruk in kamer of sluis |
1.1 Contactisolatie
Contactisolatie is nodig bij cliënten met infectieziekten die via contact met de handen, kleding of materialen verspreid worden. Voorbeelden hiervan zijn wondroos, gordelroos, drainerende wonden, abcessen en hoofdluis. En bij cliënten die drager zijn van een BRMO (ESBL positief/genta,cipro R).
Er worden geen extra eisen aan de kamer van de cliënt gesteld. Bij de verzorging worden standaard handschoenen en een schort gedragen. Alle benodigdheden voor de verpleging en eenvoudig onderzoek moeten op de kamer van de cliënt aanwezig zijn.
Voor de cliënt zijn er geen beperkingen voor deelname aan sociale activiteiten.
1.2 Contactisolatie bij diarree
“Contactisolatie bij diarree” is nodig bij cliënten met infectieuze diarree, die via contact met de handen, kleding of materialen verspreid worden. Voorbeelden hiervan zijn darminfecties door enterovirussen en Norovirus.
Er wordt als extra eis aan de kamer van de cliënt gesteld dat de cliënt beschikt over een eigen toilet (of postoel). Bij uitbraken van diarree op verpleegafdelingen kan het nodig zijn aparte toiletten aan te wijzen voor zieken en niet-zieken.
Bij verzorging van de cliënt worden handschoenen en een schort gedragen. Een extra aandachtspunt is handhygiëne. Handhygiëne bestaat uit het desinfecteren van de handen met handalcohol. Indien handen zichtbaar zijn verontreinigd de handen wassen met water en zeep.
Om verdere verspreiding binnen de instelling te voorkomen, kan worden besloten om tijdelijk niet deel te nemen aan sociale activiteiten. Dit is altijd in overleg met een deskundige infectiepreventie.
1.3 Druppelisolatie
Druppelisolatie is nodig bij cliënten met infectieziekten die zich via druppels over een afstand van ongeveer 1,5 meter verspreiden. Voorbeelden hiervan zijn rode hond, kinkhoest, influenza (griep).
De cliënt verblijft in een 1-persoonskamer, voorzien van een eigen badkamer en toilet.
Bij verzorging van de cliënt worden handschoenen en een filtermondneusmasker (type FFP1) gedragen. De indicaties voor het dragen van een schort zijn zoals beschreven in het protocol basishygiëne. Alle benodigdheden voor de verpleging en eenvoudig onderzoek moeten op de kamer van de cliënt aanwezig zijn.
De cliënt blijft gedurende de besmettelijke periode (= duur van de isolatie) op de kamer.
1.4 Aërogene isolatie
Aërogene isolatie moet worden toegepast bij bewoners die een ziekte hebben die zich alleen langs aërogene wegen verspreidt, door zeer kleine druppels die door de gehele ruimte verspreid zijn. Voorbeeld hiervan is open tuberculose.
De cliënt moet worden verpleegd op een isolatiekamer met een eigen badkamer en toilet. De isolatiekamer is voorzien van een sluis en negatieve druk ten opzichte van de gang. Bij het betreden van de ruimte moet een speciaal filtermondneusmasker gedragen worden.
De cliënt blijft gedurende de besmettelijke periode (= duur van de isolatie) op de kamer.
Nb. In de meeste verpleeg- en verzorgingshuizen zijn geen geschikte kamers voor aërogene isolatie aanwezig. Uitvoering van aërogene isolatie van cliënten is daardoor niet mogelijk.
Nb. Indien een cliënt in de thuissituatie verzorgd wordt, dan moeten medewerkers een filtermondneusmasker (type FFP2) dragen.
2 Persoonlijke beschermingsmiddelen
- Het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen is gericht op het voorkomen van besmetting van de medewerker en het voorkomen van overdracht van micro-organismen via de medewerker.
- De toepassing van de persoonlijke beschermingsmiddelen is aangegeven in de diverse isolatieprotocollen.
- De eisen die gesteld worden aan de persoonlijke beschermingsmiddelen zijn beschreven in het protocol Benodigde materialen.
3 Instellen en opheffen van de isolatie
- In het protocol Hoe te handelen bij infecties en resistente bacteriën? is aangegeven welke maatregelen bij de diverse infectieziekten nodig zijn. De maatregelen zijn onderverdeeld in categorieën, waarbij per categorie is aangegeven:
- wat de bron is;
- welk protocol gebruikt moet worden;
- hoe lang de maatregelen genomen moeten worden;
- eventuele aandachtspunten, zoals risico’s voor zwangere medewerksters en meldingsplichtige infectieziekten.
- De isolatie wordt ingesteld door de behandelend arts (specialist ouderengeneeskunde, huisarts), bij verdenking op of bewezen infectieziekten.
- De behandelend arts informeert de leidinggevende over de infectieziekte en isolatiemaatregelen.
- De leidinggevende informeert hierop de medewerkers. De leidinggevende is verantwoordelijk voor de randvoorwaarden voor het kunnen uitvoeren van de specifieke isolatiemaatregelen:
- zo nodig overplaatsing van een cliënt naar een kamer die voldoet aan de gestelde eisen;
- een adequate personele bezetting om de specifieke maatregelen te kunnen uitvoeren;
- de benodigde beschermende middelen.
- Op de kamerdeur wordt een “rode hand” aangebracht, als signaal dat bij deze cliënt extra maatregelen nodig zijn. Dit symbool wordt ook gebruikt bij andere vormen van isolatie. De medewerker zorgt dat zij/hij op de hoogte is van de te nemen maatregelen.
- De specifieke isolatiemaatregelen worden uitgevoerd door de afdeling waar de cliënt verblijft, zo nodig ondersteund door de deskundige infectiepreventie of arts-microbioloog.
4 Uitbraaksituatie
- Bij een uitbraaksituatie is sprake van meerdere cliënten en/of medewerkers die getroffen worden door de infectieziekte of besmet zijn geraakt met een multiresistente bacterie.
- Een uitbraakmanagement-procedure moet in werking gezet worden, indien een of meerdere van de volgende acties nodig zijn:
- sluiting van een of meerdere afdelingen;
- opnamestop;
- verplaatsen van meerdere cliënten;
- tijdelijk werkverbod voor medewerkers in de zorg, die drager van het micro-organisme zijn;
- uitvoeren van bron- of contactonderzoeken.
5 Meldingsplichtige infectieziekten
- Artsen en laboratoriumhoofden zijn verplicht na vaststelling of bij vermoeden van bepaalde infectieziekten dit te melden aan de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD). De GGD heeft dan de taak om eventueel de bron van de infectie op te sporen en na te gaan of contacten van de cliënt risico lopen besmet te raken. De GGD kan vervolgens in overleg met de melder maatregelen nemen om de contacten te beschermen en verspreiding van de ziekte tegen te gaan. In Nederland zijn 42 infectieziekten meldingsplichtig, vastgelegd in de Wet publieke gezondheid.
- Daarnaast zijn hoofden van instellingen waar voor infectieziekten kwetsbare groepen verblijven of samenkomen (waaronder verpleeg- en verzorgingshuizen), verplicht de GGD op de hoogte te stellen van het optreden van een ongewoon aantal zieken, volgens artikel 26 van de Wet publieke Gezondheid.
- In het protocol Hoe te handelen bij infecties en resistente bacteriën? is aangegeven welke infectieziekten meldingsplichtig zijn.
- In het protocol Meldingsplichtige infectieziekten is de meldingsprocedure beschreven.
6 Infectieziekten en zwangere medewerksters
- Een aantal infectieziekten met transplacentaire transmissie kunnen een risico zijn voor zwangere medewerkster vanwege risico’s voor haar en het ongeboren kind. Bij cliënten met een van de volgende infectieziekten geldt bijzondere aandacht voor zwangeren;
- Gordelroos / Waterpokken (Varicella)
- Rode hond (Rubella)
- Mazelen
- Cytomegalievirus (CMV)
- Primaire infectie met Parvovirus B19 (Vijfde ziekte)
- Bij cliënten met bovengenoemde infectieziekten worden zwangere medewerksters alleen ingezet, indien;
- zij zijn gevaccineerd (Rubella, Mazelen), of
- zij de genoemde infectieziekten hebben doorgemaakt.
- Bij vragen kan de zwangere contact opnemen met de Bedrijfsgeneeskundige Dienst.
Arbobesluit
- Arbowet en Arbobesluit vragen voor zwangere werknemers extra aandacht. Het gaat om een kwetsbare groep die soms heel snel een infectie kan oplopen. Daarbij kan ook het ongeboren kind schade oplopen, tot voortijdig overlijden toe.
- Bron: Kennissysteem Infectieziekten en Arbeid
Verwante Protocollen:
- Aërogene isolatie bij tuberculose
- Basishygiëne
- Benodigde materialen (handschoenen, zeepdispensers, handendesinfectans, jassen, mondneusmaskers, naaldencontainers)
- Contactisolatie
- Contactisolatie bij diarree
- Contactisolatie bij Clostridium
- Contactisolatie bij EHEC
- Druppelisolatie
- Druppelisolatie bij influenza
- Hoe te handelen bij infecties en resistente bacteriën?
- Maatregelen bij hoofdluis
- Meldingsplichtige Infectieziekten
- Rode hand
Belangrijkste bevoegdheden en verantwoordelijkheden:
Behandelend arts (specialist ouderengeneeskunde, huisarts):
- stelt isolatie in;
- licht cliënt en/of familie in;
- coördineert de medische gang van zaken rondom opname en behandeling;
- beslist wanneer isolatiemaatregelen opgeheven kunnen worden;
- is verantwoordelijk voor informatie overdracht van een cliënt naar een andere instelling;
- is op de hoogte welke infectieziekten meldingsplichtig zijn (Wet Publieke Gezondheid);
- is verantwoordelijk voor melding aan GGD van meldingsplichtige infectieziekten;
- zet indien nodig de procedure uitbraakmanagement in gang.
Leidinggevende:
- informeert de medewerkers over de isolatie;
- plaatst cliënt op een kamer die voldoet aan gestelde eisen;
- zorgt voor een adequate personele bezetting;
- zorgt voor voldoende beschermende middelen.
Medewerkers afdeling:
- volgen de isolatieprotocollen op;
- dragen beschermende middelen zoals voorgeschreven.
Deskundige infectiepreventie:
- geeft advies over en biedt ondersteuning bij uitvoering van de isolatiemaatregelen;
- houdt het isolatiebeleid up-to-date.
Arts-microbioloog:
- ondersteunt bij vragen over het isolatiebeleid.
Laboratoriumhoofd:
- meldt meldingsplichtige infectieziekten aan de GGD.
Infectiepreventie commissie:
- beoordeelt het Isolatiebeleid;
- stelt een voorstel voor implementatie op;
- beoordeelt de isolatieprotocollen.
Raad van Bestuur:
- na goedkeuring; accorderen van het isolatiebeleid.