Inleiding:

In 1961 werd de Meticillinie-resistente Staphylococcus aureus (MRSA) voor het eerst gemeld en snel daarna werden de eerste epidemieën met MRSA in de literatuur beschreven.

Sinds de jaren 70 is er een toename van de problematiek in Europa en VS. In de meeste landen is het percentage MRSA bij ziekenhuispatiënten nu hoger dan 20%. Nederland is in staat gebleken om met het nationaal MRSA-beleid, het percentage MRSA te beperken tot minder dan 1%. Om het nationaal beleid succesvol te laten blijven, is het van belang dat zowel ziekenhuizen, als verpleeg- en verzorgingshuizen dit beleid volgen.

De meticilline-resistentie van S.aureus maakt dat deze bacteriën ongevoelig zijn voor alle beta-lactam antibiotica. Daarnaast is er een wisselende gevoeligheid voor vele andere antibiotica, waaronder aminoglycosiden.

Bestrijding van MRSA in de verpleeg- en verzorgingshuizen is nodig om te voorkómen dat profylaxe en behandeling van infecties met S.aureus niet goed meer mogelijk zijn. Tevens bestaat het gevaar van verdergaande resistentie-ontwikkeling, die kan leiden tot stammen die met de beschikbare antibiotica niet of nauwelijks meer behandelbaar zijn.

De bestrijding van MRSA is gericht op zowel personen met een infectie als op personen die gekoloniseerd zijn. Bij de verspreiding van MRSA spelen kolonisatie van cliënten en personeelsleden en overdracht van bacteriën via onder andere de handen een grote rol.

MRSA is even virulent als de meticilline-gevoelige S.aureus. Sommige MRSA-stammen verspreiden zich sneller dan andere, waardoor in verpleeg- en verzorgingshuizen moeilijk te controleren epidemieën kunnen ontstaan.

Het MRSA-beleid is enerzijds gericht op een vroegtijdige signalering van MRSA, waardoor tijdig maatregelen genomen kunnen worden om verspreiding tegen te gaan. Anderzijds is het beleid er op gericht bij onverwachte detectie van MRSA, de verspreiding in te inperken, door isolatiemaatregelen en zo nodig behandeling.

Cliënten die in buitenlandse ziekenhuizen of verpleeghuizen opgenomen of behandeld zijn geweest, hebben een verhoogde kans om met MRSA te zijn gekoloniseerd. Het is belangrijk bij deze cliënten direct voorzorgsmaatregelen te nemen. Ook medewerkers die in een buitenlandse zorginstelling hebben gewerkt, opgenomen of behandeld zijn geweest, kunnen gekoloniseerd zijn met MRSA.

Bij cliënten die uit Nederlandse ziekenhuizen, verpleeghuizen of andere zorginstellingen worden overgeplaatst zijn deze maatregelen niet nodig, tenzij de betreffende instelling op dat moment een MRSA-probleem heeft.

In 2005 bleek dat MRSA ook veel voorkomt bij varkens en vleeskalveren. Door (beroepsmatig) contact met varkens of vleeskalveren of vleeskuikens die de MRSA-bacterie bij zich dragen, kan de mens ook MRSA-drager worden. Ook bij mensen die woonachtig zijn op een varkens-, vleeskalveren-, of vleeskuikensbedrijf is meer kans op MRSA-dragerschap.


Doel:

Het nemen van specifieke isolatie maatregelen om verspreiding van MRSA zoveel mogelijk te voorkomen.

Aan het MRSA-beleid ligt het Beleid Basishygiëne ten grondslag, dat als doel heeft; het voorkómen van overdracht van micro-organismen in het algemeen.


Doelgroep:

Tot de doelgroep van dit beleid behoren de volgende medewerkers van verpleeghuizen, verzorgingshuizen en thuiszorg:

  • Behandelend artsen (specialisten ouderengeneeskunde, huisartsen) van cliënten met een (verdenking op) MRSA-dragerschap
  • Managers en leidinggevenden van afdelingen waar cliënten verblijven en/of behandeld worden met een (verdenking op) MRSA-dragerschap
  • Medewerkers die direct en indirect betrokken zijn bij de verzorging en behandeling van deze cliënten
  • Bedrijfsgeneeskundige dienst.

Afkortingen, begrippen en definities:

Eradicatie-behandeling: behandeling gericht op het uitroeien van de MRSA-bacterie bij een MRSA-drager (cliënt of medewerker)

IGZ: Inspectie voor de Gezondheidszorg

Kolonisatie: Een micro-organisme kan na besmetting uitgroeien bij de gastheer

LCHV: Landelijk Centrum voor Hygiëne & Veiligheid

MRSA: Meticilline Resistente Staphylococcus Aureus. Een Staphylococcus aureus bacterie die ongevoelig is voor een aantal antibiotica. Gewoonlijk veroorzaakt de MRSA geen probleem. Maar onder speciale omstandigheden kan infectie ontstaan: bij een wond of bij verminderde weerstand. Er zijn nog antibiotica waarmee de arts kan behandelen, maar ze zijn beperkt en er moet daarom met zorg mee worden omgegaan.

Virulentie: Ziekmakend vermogen

WIP: Werkgroep Infectie Preventie


Wet- en regelgeving:

Richtlijnen Werkgroep Infectie Preventie:
De Inspectie voor de Gezondheidszorg beschouwt de richtlijnen van de WIP als professionele standaarden.
Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ),
Landelijk Centrum voor Hygiëne en Veiligheid:
Centrum voor Infectieziektenbestrijding (CIb)
Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB):

Beleidsafspraken:

1. Gemotiveerd afwijken van de WIP-richtlijnen
In de regionale afspraken wordt op een aantal punten afgeweken van de WIP-richtlijnen, met de volgende motivatie:
  • De WIP-richtlijnen maken onderscheid in risico op veterinaire MRSA-dragerschap.  Cliënten moeten gescreend worden voor opname in verpleeghuizen en thuiszorg. Dit geldt niet voor cliënten in verzorgingshuizen. In het MRSA-beleid is gekozen voor eenduidig beleid; cliënten die tot 2 maanden voor opname nog in nauw fysiek contact kwamen met varkens of vleeskalveren, hebben een hoog risico op veterinaire MRSA-dragerschap.
  • Cliënten met risico op veterinaire-MRSA-dragerschap worden zo kort mogelijk voor opname gescreend (1-2 weken voor opname). Indien de kweken negatief zijn, worden cliënten als negatief beschouwd en niet opnieuw getest bij opname. De kans dat de cliënt in de tussenliggende periode alsnog besmet raakt, wordt zeer gering geacht.
  • Cliënten met een katheter à demeure kunnen deelnemen aan sociale activiteiten. Een katheter à demeure wordt niet beschouwd als een extra risico op verspreiding van MRSA.
  • Indien de cliënt in isolatie wordt verzorgd (beschermd contact) en de naleving van de isolatiemaatregelen wordt getoetst, worden geen screeningen van medewerkers verricht. De WIP adviseert inventarisatiekweken af te nemen ter screening van medewerkers die voor een MRSA-positieve cliënt zorgen. In de WIP-richtlijn worden geen uitspraken gedaan over omvang en frequentie van deze kweken. In dit MRSA-beleid wordt de naleving van isolatiemaatregelen getoetst d.m.v. het invullen van een checklist. Indien de isolatiemaatregelen gevolgd worden, dan worden geen screeningskweken bij beschermd contact afgenomen. Het toetsen van de naleving van de protocollen wordt beschreven in paragraaf 5.6.
2. Risicocategorieën MRSA – cliënten
2.1 Cliënten met bewezen MRSA-dragerschap (WIP-categorie 1)
Cliënten met MRSA moeten worden opgenomen en verzorgd in MRSA Isolatieprotocol. Voor deelname aan sociale activiteiten, zie paragraaf 7. Dit geldt voor de volgende cliënten bij wie het MRSA-dragerschap is aangetoond, zoals:
  • Cliënten bij wie, bij overplaatsing vanuit een andere zorginstelling, MRSA-dragerschap bekend is;
  • Cliënten bij wie, bij opname vanuit het buitenland, MRSA-dragerschap bekend is;
  • Cliënten bij wie tijdens de verpleeghuisopname, bij toeval of in ringonderzoek, MRSA-dragerschap is aangetoond;
  • Cliënten die zijn gescreend in verband met nauw fysiek contact met varkens, vleeskalveren of vleeskuikens.
2.2 Cliënten met hoog risico op MRSA-dragerschap (WIP-categorie 2)
Cliënten met een hoog risico op MRSA-dragerschap moeten worden getest op MRSA. Tot de kweekuitslagen bekend zijn moeten deze cliënten in MRSA-isolatie worden opgenomen of verzorgd. Voor deelname aan sociale activiteiten, zie paragraaf 7. Dit geldt voor de volgende cliënten:
  • Cliënten die in een buitenlands zorginstelling opgenomen of behandeld zijn. Criteria voor hoog risico op MRSA-dragerschap zijn een verblijf langer dan 24 uur, operatie, drains, katheters, intubatie, huidlaesies en/of persisterende infecties.
  • De risico-inschatting wordt gemaakt aan de hand van de MRSA Beleid – beslisboom
  • Cliënten afkomstig uit een Nederlands ziekenhuis of verpleeghuis, van een afdeling of unit waar een MRSA-epidemie heerst, die nog niet onder controle is.
  • Cliënten die met een onverwachte MRSA-drager op één kamer hebben gelegen.
  • Cliënten die een hoog risico hebben op dragerschap met veterinaire MRSA;
  • Cliënten die  in de 2 maanden voor opname in nauw fysiek contact kwamen met levende varkens op varkensbedrijven of levende vleeskalveren op vleeskalverenbedrijven of levende vleeskuikens op een vleeskuikenbedrijf, én nog niet gescreend zijn op MRSA.
2.3 Cliënten met matig verhoogd risico op MRSA-dragerschap (WIP-categorie 3)
In deze categorie hoeven dan geen beschermende maatregelen te worden genomen. Voor de volgende cliënten geldt een standaard opname/verblijf zonder extra maatregelen:
  • Cliënten met risico op dragerschap met veterinaire MRSA, die voor opname gescreend zijn op MRSA en de uitslag daarvan negatief is.
  • Cliënten die succesvol zijn behandeld voor MRSA-dragerschap en bij wie de eerste drie sets controlekweken negatief zijn.
2.4 Cliënten zonder verhoogd risico op MRSA-dragerschap (WIP-categorie 4)
In deze categorie hoeven dan geen beschermende maatregelen te worden genomen. Voor de volgende cliënten geldt een standaard opname/verblijf zonder extra maatregelen:
  • Cliënten die niet tot de categorieën behoren van paragraaf 2.1 en 2.2.
  • Cliënten die succesvol zijn behandeld voor MRSA-dragerschap en bij wie controlekweken gedurende de afgesproken periode negatief zijn (zie paragraaf 14.2).
3. Risicocategorieën MRSA – medewerkers
3.1 Medewerkers met bewezen MRSA-dragerschap (WIP-categorie 1)
De volgende medewerkers mogen geen directe zorg- of behandelcontacten met cliënten hebben:
  • Medewerkers bij wie MRSA-dragerschap is aangetoond en die nog niet (succesvol) behandeld zijn.
  • MRSA-dragers worden doorgestuurd naar de ARBO-arts.
3.2 Medewerkers met hoog risico op MRSA-dragerschap (WIP-categorie 2)
De volgende medewerkers mogen geen directe zorg- of behandelcontacten met cliënten hebben:
  • Medewerkers die opgenomen zijn geweest in een buitenlandse zorginstelling (zie de MRSA Beleid – beslisboom).
  • Medewerkers die in een buitenlandse zorginstelling werkzaam zijn geweest en daarbij patiënten- of cliëntencontact hebben gehad.
3.3 Medewerkers met matig verhoogd risico op MRSA-dragerschap (WIP-categorie 3)
De volgende medewerkers mogen alle werkzaamheden verrichten:
  • Medewerkers die beschermd met MRSA-dragers in contact zijn geweest.
  • Medewerkers die succesvol zijn behandeld voor MRSA-dragerschap en bij wie de eerste drie sets controlekweken negatief zijn.
3.4 Medewerkers zonder verhoogd risico op MRSA-dragerschap (WIP-categorie 4)
Voor de volgende medewerkers gelden geen beperkingen of screeningen:
  • Medewerkers die niet tot de categorieën behoren van paragraaf 3.1 en 3.2. en 3.3.
  • Medewerkers die beschermd contact hebben gehad met een MRSA-drager.
  • Medewerkers die succesvol zijn behandeld voor MRSA-dragerschap en bij wie controlekweken gedurende de afgesproken periode negatief zijn (zie paragraaf 9.2).
  • Medewerkers in de zorg die woonachtig zijn op varkens-, kalveren- of vleeskuikenbedrijven mogen werken in de zorg. Er zijn geen bijzondere maatregelen nodig. Indien in een contactonderzoek verspreiding van veegerelateerde MRSA wordt aangetoond, dan wordt de medewerker wel beschouwd als MRSA-drager en volgen acties, zoals beschreven in paragraaf 3.1.
4. Opnameprocedure
  • MRSA Beleid – beslisboom
5. Isolatiemaatregelen
In aanvulling op de maatregelen uit het Beleid basishygiëne gelden de specifieke isolatiemaatregelen. De cliënt wordt geplaatst op een eenpersoonskamer, voorzien van een eigen badkamer en toilet. Tijdens verlenen van intensieve zorg en schoonmaakwerkzaamheden op de kamer worden hieronder genoemde persoonlijke beschermingsmiddelen gedragen. De gebruikte materialen worden gereinigd en gedesinfecteerd voor gebruik bij andere cliënten.
Wasgoed en afval worden op de kamer verzameld en op normale wijze afgevoerd in een gesloten zak. Voor serviesgoed gelden geen extra maatregelen.
Op de kamerdeur wordt een “rode hand” aangebracht (zie bijlage 3), als signaal dat bij deze cliënt extra maatregelen nodig zijn. Dit symbool wordt ook gebruikt bij andere vormen van isolatie. De medewerker zorgt dat zij/hij op de hoogte is van de te nemen maatregelen.
5.1 Eisen aan een MRSA-isolatiekamer

De cliënt wordt geplaatst op een eenpersoonskamer, met een eigen badkamer en toilet.

Bij de ingang van de kamer is mogelijkheid voor opslag van de benodigde beschermende middelen (bijvoorbeeld in een kast of in een voorportaal).

5.2 Persoonlijke beschermingsmiddelen
  • Vochtondoorlaatbare overschort met lange mouwen;
  • Handschoenen;
  • Mondneusmasker;
De persoonlijke beschermingsmiddelen moeten op voorraad aanwezig zijn. Er zijn afspraken gemaakt met de vaste leverancier voor spoedbestellingen van persoonlijke  beschermingsmiddelen.
Voor eisen aan persoonlijke beschermingsmiddelen zie het protocol Benodigde materialen.
5.3 Team van verzorgenden
De cliënt wordt verzorgd door een zo klein mogelijk, vast team van verzorgenden. Medewerkers met huidafwijkingen (eczeem, psoriasis) worden niet ingezet bij de verzorging van de MRSA-drager. Personen met deze huidafwijkingen raken sneller gekoloniseerd met stafylokokken en zijn moeilijker te behandelen.
5.4 Dagelijkse reiniging van de isolatiekamer
De isolatiekamer moet dagelijks huishoudelijk worden gereinigd, waarbij extra aandacht is voor horizontale oppervlakken en plaatsen waar veelvuldig handcontact is. De schoonmaakmaterialen (emmers etc) blijven op de isolatiekamer en worden niet in andere ruimten gebruikt.
5.5 Einddesinfectie van de isolatiekamer
Indicaties voor de einddesinfectie zijn:
  •  ontslag van de cliënt;
  •  of als onderdeel van de eradicatie-behandeling.
Alle horizontale oppervlakken en plaatsen waar veelvuldig handcontact is, moeten worden gereinigd en gedesinfecteerd. Daarnaast wordt alle textiel (beddengoed, linnengoed, gordijnen) machinaal gewassen en alle overige voorwerpen worden gereinigd en gedesinfecteerd.
5.6 Naleving van de isolatiemaatregelen toetsen

De naleving van de isolatiemaatregelen moet regelmatig getoetst worden. De toetsing wordt uitgevoerd door invullen van een checklist. Op afwijkingen t.o.v. het MRSA-isolatieprotocol moet actie worden ondernomen.

6. Intensieve (zorg-)contacten / Sociale contacten
6.1 Intensieve (zorg-)contacten
Onder intensieve (zorg-)contacten worden verstaan het directe contact met de cliënt tijdens verpleging, verzorging, hulp bij toiletgang, behandeling of onderzoek van de cliënt. Hierbij is sprake van lichamelijk contact met de cliënt en/of met lichaamsvochten, excreta of niet-intacte huid.
Bij intensief contact is er een groot risico op verspreiding van MRSA. Alle intensieve (zorg-)contacten met een MRSA-drager vinden plaats in MRSA-isolatie op de isolatiekamer van de cliënt.

6.2 Sociale contacten
Onder sociale contacten worden verstaan alle niet-intensief contact, zoals bezoek. Er is geen intensief lichamelijk contact met de cliënt. Onder sociale contacten vallen ook het geven van een hand, een arm om een cliënt slaan. Bij de sociale contacten is het verspreidingsrisico van MRSA gering. Bij sociale contacten is alleen handhygiëne van toepassing. De isolatiemaatregelen zijn niet van toepassing.

7. Deelname aan sociale activiteiten / ontvangen van bezoek

7.1 Deelname van cliënt aan sociale activiteiten

Of een cliënt buiten de kamer mag verblijven en deel mag nemen aan sociale activiteiten, is afhankelijk van de aan- of afwezigheid van de volgende risicofactoren:
  • de cliënt heeft huidlaesies (wonden, eczeem, psoriasis);
  • de cliënt heeft drain of supra-pubische katheter;
  • de cliënt heeft infectiebronnen (abcessen, furunkels, of chronische luchtweginfecties/COPD).
De aanwezigheid van een of meerdere risicofactoren bevordert de besmettelijkheid, waardoor er een grotere kans op verspreiding van MRSA is.
Voor cliënten zonder genoemde risicofactoren en voor cliënten met alleen een urinewegkatheter à demeure geldt;
  • alle intensieve contacten vinden plaats in MRSA-isolatie op de cliëntenkamer;
  • cliënten mogen daarna de kamer verlaten en deelnemen aan sociale activiteiten. Bij deze sociale contacten zijn geen extra maatregelen noodzakelijk.
Voor cliënten met genoemde risicofactoren geldt;
  •  alle intensieve contacten vinden plaats in MRSA-isolatie op de cliëntenkamer;
  •  cliënten moeten op de kamer blijven en kunnen niet deelnemen aan sociale activiteiten;
  •  bezoek mag op de kamer van cliënt komen en hoeft geen aanvullende maatregelen te nemen indien er alleen sprake is van sociale contacten.
Wanneer er sprake is van langdurige uitsluiting op grond van deze criteria het geval is, wordt  in overleg met een arts-microbioloog en deskundige infectiepreventie gezocht naar aangepaste maatregelen.
7.2 Ontvangen van bezoek
Wanneer geen verzorgende activiteiten in de kamer plaatsvinden, hoeven bezoekers geen beschermende maatregelen te nemen. Bij het verlaten van de kamer moet het bezoek de handen desinfecteren.

Bezoekers die aanwezig zijn op de cliëntenkamer tijdens de lichamelijke verzorging van de cliënt, nemen dezelfde voorzorgsmaatregelen in acht als het verzorgend personeel.

8. MRSA-screening (testen op MRSA)

8.1 MRSA –screening bij cliënten

Indien een cliënt moet worden gescreend of gecontroleerd op MRSA (na eradicatie-behandeling), dan moeten worden de volgende kweken afgenomen:
  • standaard; neus, keel, perineum (of feces of rectumwat);
  • sputum, indien dit wordt opgegeven;
  • urine (bij aanwezigheid van een blaaskatheter);
  • huidlaesies, wonden en insteekopeningen.
Bij cliënten met meerdere wonden moeten alle wonden goed worden uitgestreken.
8.2 MRSA-screening bij medewerkers
De indicaties voor screening van medewerkers zijn:
  •  na opname, behandeling of te hebben gewerkt in een buitenlandse zorginstelling;
  •  na onbeschermd contact met een MRSA-drager (contactonderzoek);
  •  ter controle op een eradicatie-behandeling.
Indien een cliënt in MRSA-isolatie wordt verzorgd (beschermd contact) en de naleving van de isolatiemaatregelen wordt getoetst, worden geen screeningen van medewerkers verricht. De genomen isolatiemaatregelen worden voldoende geacht om verspreiding van MRSA tegen te gaan.
8.3 Contactonderzoek bij medewerkers
Indien er een onverwachte MRSA wordt gedetecteerd, dan worden bij medewerkers inventarisatiekweken afgenomen van:
  • standaard; neus en keel;
  • eventuele huidlaesies zoals eczeem, psoriasis.
De kweken worden voor aanvang van de dienst afgenomen.
8.4 MRSA-positieve medewerker

Medewerkers met MRSA worden doorgestuurd naar de ARBO-arts. De ARBO-arts stelt in overleg met een arts-microbioloog een MRSA-dragerschapsbehandeling op. De medewerker ondergaat een eradicatie-behandeling. Na een eradicatie-behandeling bij een medewerker moeten controle-kweken worden afgenomen. Voor deze controle worden kweken afgenomen van keel, neus, perineum en eventuele huidlaesies of andere eerder positief bevonden plaatsen.

9. Eradicatie-behandeling

De eradicatie-behandeling is gericht op het uitroeien van de MRSA-bacterie bij een MRSA-drager (cliënt of medewerker). De eradicatie-behandeling wordt op maat gemaakt en is gebaseerd op de SWAB-richtlijn “Behandeling van MRSA-dragers” en de WIP-richtlijnen. De behandeling tegen MRSA-dragerschap is niet zinvol wanneer de MRSA-drager:

  •  antibiotica gebruikt;
  •  huidafwijkingen zoals wonden, eczeem of psoriasis heeft;
  •  drains, intravasale lijnen of een blaaskatheter heeft.
9.1 Opheffen isolatiemaatregelen / werkverbod
Opheffen isolatiemaatregelen (bij cliënt):
De isolatieverpleging van cliënten mag pas worden opgeheven wanneer de controlekweken (minimaal 3 maal met 7 dagen tussenpoos) negatief blijven.
Opheffen werkverbod:
De medewerker mag haar/zijn werkzaamheden in de zorg hervatten wanneer de controlekweken (minimaal 3 maal met 5 dagen tussenpoos) negatief blijven.
9.2 Controlekweken
Nadat bij de cliënt of medewerker in drie opeenvolgende controlekweken geen MRSA is aangetoond, moeten tenminste na drie maanden nogmaals kweken afgenomen worden.
– Vervolgkweken cliënt:
Wanneer echter veranderingen in de toestand van de cliënt optreden, bijvoorbeeld door toediening van antibiotica of achteruitgang in de conditie, is er een kans dat de kolonisatie met MRSA weer aantoonbaar wordt. Daarom is het verstandig in die situatie weer kweken af te nemen en eventueel de cliënt in afwachting van de kweekuitslagen op een éénpersoonskamer te verplegen.
Indien 1 jaar na de behandeling geen MRSA aangetoond is, dan kan de cliënt definitief negatief worden beschouwd.
– Vervolgkweken medewerker:
Bij medewerkers met huidafwijkingen (bijvoorbeeld eczeem) kan langdurig controle nodig zijn. Indien 1 jaar na de behandeling geen MRSA aangetoond is, dan kan de medewerker definitief  negatief worden beschouwd.

Verwante Protocollen:


Verwante Checklists:


Belangrijkste bevoegdheden en verantwoordelijkheden:

Behandelend arts (specialist ouderengeneeskunde, ARBO-arts, huisarts):
  • overnemende behandelend arts informeert bij collega van aanbiedende zorginstelling naar eventuele MRSA-problematiek
  • beslist of sprake is van een risico op MRSA-dragerschap
  • bepaalt aan de hand van de beslisbomen of de cliënt gescreend moet worden, zo nodig in overleg met arts-microbioloog/deskundige infectiepreventie.
  • coördineert de medische gang van zaken rondom opname en behandeling
  • stelt isolatie in en heft isolatie op (zo nodig i.o.m. deskundige infectiepreventie /arts-microbioloog)
  • informeert de cliënt en familie over de isolatiemaatregelen of geeft opdracht aan medewerker om cliënt en familie te informeren.
  • maakt een inschatting of de cliënt mag deelnemen aan sociale activiteiten en bespreekt dit met de leidinggevende van de afdeling (zo nodig i.o.m. deskundige infectiepreventie /arts-microbioloog)
  • meldt de opname aan de opnamefunctionaris
  • maakt inschatting of de opname eventueel uitgesteld kan worden tot de uitslag van MRSA-screening bekend is
  • is verantwoordelijk voor overdracht van cliënt naar een andere instelling
  • zet indien nodig de procedure uitbraakmanagement in gang
  • heeft beschikking over de benodigde kweekmaterialen voor MRSA-screening
Opnamefunctionaris (Transferbureau / Transmuraal  Coördinatie Bureau / Cliënten adviseurs / Cliëntenadvies / Wachtlijstbegeleider:
  • vraagt tijdens het opnamegesprek naar risico op MRSA
  • opname of behandeling in een buitenlandse zorginstelling in de 2 maanden voor opname
  • beroepsmatig contact met varkens en/of vleeskalveren in de 2 maanden voor opname
  • MRSA-problematiek in de instelling waar cliënt opgenomen is geweest.
  • plaatst cliënten met (verdenking op) MRSA op éénpersoonskamer, indien mogelijk voorzien van een sluis
Leidinggevende afdeling:
  • informeert de medewerkers over de MRSA-isolatie
  • plaatst de cliënt op een éénpersoonskamer, indien mogelijk voorzien van een sluis
  • zorgt voor een adequate personele bezetting
  • zorgt voor voldoende beschermende middelen
  • ziet toe op naleving van de protocollen (checklist)
  • ziet toe dat afspraken over wel/niet deelnemen aan sociale activiteiten opgevolgd worden
Medewerkers afdeling:
  • volgen de MRSA-isolatieprotocollen op
  • dragen beschermende middelen zoals voorgeschreven
  • toetsen zelf naleving van protocollen door het invullen van de checklist
Vaste leverancier:
  • levert de voorraad beschermende middelen
Deskundige infectiepreventie:
  • geeft advies over en biedt ondersteuning bij inhoudelijke vragen over uitvoering van het MRSA-beleid
  • geeft op verzoek klinische lessen over MRSA
  • houdt het MRSA-beleid up-to-date
Arts-microbioloog:
  • ondersteunt bij inhoudelijke vragen over het MRSA-beleid
Infectiepreventiecommissie:
  • beoordeelt het MRSA-beleid
  • stelt een voorstel voor implementatie op
  • beoordeelt de MRSA-protocollen
Raden van Bestuur:
  • na goedkeuring; accorderen van het MRSA-beleid.

Bijlagen:

  1. MRSA Beleid – beslisboom
  2. MRSA informatiefolder: In deze informatiefolder wordt uitgelegd wat een “MRSA-bacterie” is en welke maatregelen genomen worden.
  3. Rode hand“: Op de kamerdeur wordt een “rode hand” aangebracht, als signaal dat bij deze cliënt extra maatregelen nodig zijn. Dit symbool wordt ook gebruikt bij andere vormen van isolatie. De medewerker zorgt dat zij/hij op de hoogte is van de te nemen maatregelen.